“Diepbedroefd bad Hanna tot de HEER. In tranen legde ze een gelofte af: ‘HEER van de hemelse machten, ik smeek U, heb toch oog voor mijn ellende. Denk aan mij, uw dienares, vergeet mij niet. Schenk mij een zoon, dan schenk ik hem voor zijn hele leven aan U: nooit zal zijn hoofd door een scheermes worden aangeraakt.’”
1Samuel 1: 10,11
Hanna klaagt haar nood niet bij Elkana, haar man. Ook niet bij Eli, de priester. Ze gaat naar God en klaagt Hem haar diepe smart. In een tijd, waarin de toestand van het land diep treurig is, vraagt zij God om een mannelijke nakomeling, die zij aan de Heer wil afstaan. Niet pas vanaf zijn 25e, zoals gebruikelijk bij de Levieten, maar al vanaf zijn prilste begin. Wat een geloof! En wat een voorbeeld voor ons!